De Vogelfluisteraar strikes again

“Wat flappert die eend raar door het water!” Ik fiets door de haven. Rechts het kanaal, links een braakliggend terrein....

“Wat flappert die eend raar door het water!”

Ik fiets door de haven. Rechts het kanaal, links een braakliggend terrein. De kinderen heb ik net voor de laatste keer (dit schooljaar) naar hun groep gebracht. Morgen vakantie. De zon schijnt en het is al flink warm. Ik passeer de fietsbrug. De eend flappert in mijn richting.

Als hij wat dichterbij is, zie ik dat het geen eend is. Het is een natte duif. Hij moet per ongeluk in het kanaal terecht zijn gekomen en nu kan hij er niet meer uit. Arm beest. Met zijn natte vleugels peddelt hij richting de kade. Ik stap van mijn fiets en kijk in het water. De kade is erg steil, dat gaat hij niet redden.

Ik kijk om me heen. Links is een soort ijzeren trapje. Waarschijnlijk kunnen daar kleine bootjes aanleggen. Op mijn blote voeten (mijn hakken heb ik voor de gelegenheid even uitgedaan) klim ik naar beneden. Ik hang boven het water en fluit naar de duif. Het trapje piept en kraakt. Oeps, denk ik.

De duif komt niet. Er is een ding enger dan dat grote zwarte water en dat is die rare mevrouw in dat roze truitje. Hij laat zijn vleugels rusten en komt dieper in het water te liggen. Hij geeft het op.

Rechts ligt de fietsboot. “Heb je geen visnet?” vraag ik de stuurman. Hij schudt zijn hoofd. “Alleen een emmer aan een touw. Maar daar ligt dat beest te ver weg voor.”

Ik kijk naar de duif. Het water loopt nu over zijn vleugels. Binnen een paar minuten zal hij onder het wateroppervlak verdwijnen. Ik besluit nog één poging te wagen. “Heb je een stok?” vraag ik de stuurman. Hij denkt even na en loopt de kajuit in. “Alleen deze.” Hij overhandigt me een lange aanlegstok met een plastic haak.

Staand kan ik er niet bij. Ik ga op de kade zitten en leun voorover. “Kijk je uit!” Er staan inmiddels drie mannen van de fietsboot om me heen. Voorzichtig leg ik de haak om de duif. Die laat het uitgeput toe. Langzaam haal ik hem binnen. “Kom even met die emmer en dat touw,” roep ik. Als de duif bij de kant is, laat één van de mannen de emmer zakken. Als de emmer half vol is, schept de stuurman de duif op. Samen hengelen we de emmer omhoog.

Ik haal de duif uit de emmer en breng hem naar het braakliggend terrein. Daar zet ik hem in de bosjes zodat hij kan opdrogen en uitrusten. “Het ga je goed,” zeg ik en ik hoop dat er het komende uur even geen kat langskomt. Een van de bootmensen geeft me spontaan een knuffel. “Hoera!” roept hij.

En dan fiets ik door naar mijn werk.

Het is kwart voor negen. En ik heb mijn goede daad al gedaan!

Laatste nieuws