/https%3A%2F%2Fcdn.pijper.io%2F2025%2F06%2FtaulYl6TApyHEK1750938017.jpg)
Verhuisd naar Frankrijk
Het beslag is klaar. Ik buk en zet de grote kom in de koelkast, naast de ham en de kaas in papieren wikkels. Op het werkblad staat ook een grote pot Nutella. Ernaast het suikerblik en de pot bramenjam die mijn buurvrouw van de delicatessenwinkel aan me gaf toen ik het verlaten pand voor het eerst schoonmaakte. Als iemand me een paar maanden geleden had gezegd dat ik in mijn eentje een huis in Frankrijk zou kopen, had ik die persoon nooit geloofd.
Het was meivakantie en ik was in een woedende bui vanuit de aftandse bovenwoning die ik al zes jaar huurde op de bonnefooi naar het zuiden gereden. Alleen. Weggevlucht van Marcus. Enge, stalkerige Marcus met zijn narcistische trekjes. Wat had ik me in hem vergist. Na vijf maanden een relatie met hem te hebben gehad, kwam ik achter zijn ware aard. Gelukkig ontdekte ik zijn zwarte kant nog voordat we samenwoonden. Intussen had hij me al bijna losgeweekt van mijn vriendinnen en familie.
Ik vraag me af of ik het apparaat waarin ik de crêpes maak al moet aanzetten of pas inschakel zodra iemand langskomt. Hoe zou mijn voorganger dat hebben gedaan? Ik kan het niemand vragen, want de stokoude dame die voorheen deze crêperie bestierde, is vier jaar geleden overleden. Sindsdien stond het pand leeg. De verf op de blauwe luiken is afgebladderd en door een kier onder de voordeur was vuil naar binnen gewaaid. De voordeur is trouwens helemaal verrot, maar kan nog best een seizoen mee als ik hem overdag open laat staan. Het weer hier in Roche Beaumont is in de zomer altijd geweldig.
Marcus. De eikel. Zonder aankondiging stapte ik in mijn stokoude cabriootje en reed weg tot de wind mijn hoofd had leeggeblazen en Marcus nog slechts een schim was. Een boze droom. Vanuit dit kleine Franse dorp belde ik mijn ouders en vriendinnen. Maar in plaats van ongerust te zijn over wat ik toch helemaal in Zuid-Europa moest, leken ze opgelucht. Marcus’ verrotte dominantie bleek zich als een olievlek te hebben verspreid en ze waren dolblij dat het tussen ons over was. “Geniet maar lekker”, zei mijn zus. “Dikke zoen”, piepte mijn moeder. “Ik ben jaloers”, concludeerde mijn vriendin. Niemand was rouwig om zijn exit, ik in het allerminst.
Crêperie
Terwijl ik mijn zus belde, viel mijn oog op de blauwe luiken van de crêperie. Ze stonden open. Ik gluurde naar binnen en zag de houten tafeltjes, de charmante Franse stoeltjes. De planken vol bordjes en kopjes en een drietal witte theeblikken met handgeschreven etiketjes erop. Earl Grey. Thé Vert. Darjeeling. Op de ruit hing een grote affiche. A vendre. Ik was op slag verkocht. Ik was single, mijn oude flat in Zoetermeer tochtte niet alleen maar was ook nog veel te duur, en op mijn werk verveelde ik me al tijden. Wat had ik nou in Nederland om voor te blijven?
“Bonjour.”
Ik schrik op uit mijn gedachten. In de deuropening staat een stokoud mannetje. Meer Frans dan hij, kan ik het niet verzinnen: alpinopet, rood geblokt overhemd met bretels erover en klompen.
“Heeft u licentie III? Of serveert u alleen koffie en limonade?”
Ik staar naar hem. Herinner me dan de cursus die ik moest volgen om alcohol te mogen schenken en wijs naar de sticker die ik na het behalen van mijn certificaat kreeg.
“Ah! Genial!” Hij komt naar binnen gestommeld. “Ik ben Serge Dervaux.”
Hij kijkt me aan, maar er gaat nog geen belletje rinkelen.
“Van het landgoed achter de ruïne van het oude kasteel. Ik ben wijnboer. Gefeliciteerd met je nieuwe crêperie. Dat maakt het dorp levendiger. Ik hoorde van Celia dat je bij haar je jam gaat inkopen. Ik produceer een geweldige Gascogne. Soepel en kruidig.” Hij brengt zijn hand naar zijn mond, duwt zijn vingers op zijn duim en opent ze weer nadat hij ze kust. “Julien!” Hij schreeuwt. “Julieeeeen!”
Ik hoor gestommel buiten. Dan komt er een man van mijn leeftijd naar binnen. Hij stoot met een houten krat een stoel opzij. Ik zie echter vooral zijn prachtige blauwe ogen. En de paar sproeten bij zijn neus.
Met een nors gezicht zet hij het krat op de tegelvloer. Salueert naar me, zonder dat hij oogcontact maakt. “Pour vous, madame.”
Meer chagrijnig kan hij niet klinken, maar de oude baas lijkt niet van zijn stuk gebracht.
“Hierbij bied ik u drie flessen van mijn wijn aan. Een om te proeven, een om op te drinken bij een fijne ratatouille en een om te testen in uw zaak. Als ze u bevallen, doe ik graag zaken met u. Au revoir.”
Hij draait zich om. Snauwt iets tegen de knappe treurwilg die blijkbaar Julien heet en sloft weer naar buiten, richting een oude pick-up. Juliën loopt weg zonder iets te zeggen en kruipt achter het stuur. Het mannetje ploft naast hem neer en zwaait tot de auto de hoek om is. Juliën kijkt stoïcijns voor zich uit.
Ik glimlach. Jam van de buurvrouw. Een mand mirabellen van de kapsalon. Vandaag wijn van monsieur Dervaux. Ik voel me welkom in Roche Beaumont. Mijn baan als junior sales-manager in Nederland heb ik opgezegd, maar ik zal het werk niet missen. Koude acquisitie. Altijd maar bedelen om orders. In de crêperie komen de klanten naar mij toe, in plaats van andersom.
Tijd om verder te mijmeren heb ik niet. In de deuropening staan twee oude dames. Keurig gekapt en in elegante jurken.
“Vous-etes ouvert, madame?”
Ik glimlach, spreid mijn armen uitnodigend naar de lege tafels en sleep het houten wijnkrat in het piepkleine magazijn.
De volgende ochtend
De volgende ochtend, ik ben net wakker, zit ik op bed en staar op mijn mobieltje naar een foto van Marcus. Het is de allerlaatste die ik heb, de rest heb ik zojuist gewist. Op deze foto kenden we elkaar net een week. We zitten op een terrasje. Ik zag toen zijn octopustentakels die me later zouden verstikken nog niet. Ik hoorde enkel zijn vele complimenten en keek naar hem op. Hij was chef-kok geweest. En piloot, voordat hij last kreeg van zijn ogen. Marcus kon alles. Dacht ik. Zijn laatst geleverde streek was mij vertellen dat mijn ouders mij hadden beperkt in mijn keuzes. Ik zag de liefdevolle glimlach van mijn moeder. Mijn vader, die toen ik wilde studeren met me naar een tiental opendagen ging. Op het moment dat hij dat zei, knapte er iets in me. Hoe durfde hij! Mijn ouders zouden álles voor me doen.
Woedend schopte ik hem mijn flat uit, propte een bulk kleding in mijn tas en vertrok. Ik wilde weg uit het web van Marcus. Halverwege mijn roadtrip heb ik hem gebeld om te vertellen dat het over was tussen ons. Zijn dramatische reactie na vijf maanden verkering was lachwekkend. Nu voel ik me heerlijk.
Ik sta op, ruk de bloemetjesgordijnen open in het schattige appartement dat boven de crêperie zit en dat bij de koop hoorde. Buiten straalt de zon. Een nieuwe dag begint. Ik ben er klaar voor.
Op de tafel op de rotan placemat staat een kandelaar met een kaarsstompje. Ernaast een lege fles wijn. Ik wilde heus waar maar één, hooguit twee glazen bij de apéro, de middagborrel. Maar de Gascogne van het oude mannetje bleek zo verrukkelijk dat ik bij het avondeten de fles soldaat had gemaakt. Deze wijn moét ik hebben. In de ochtenden verkoop ik vooral koffie, thee en tisane met crêpes nature en sucré. Zoet. In de middag bestellen mijn gasten juist crêpes salé, de hartige. En daar hoort natuurlijk een glas goede wijn bij. En daarna nog een tweede glas, misschien ook omdat mijn pand zo fantastisch gelegen. Rond vier uur piept de zon weer voorbij de grote lindeboom en dat geeft het kleine terras een gouden glans.
Ik neem een douche en was me met vlierbloesemzeep. Dan kleed ik me aan en steek ik de straat over richting de boulangerie waar ik een croissant koop die ik thuis met een klodder jam opeet aan de ronde tafel met het witkanten kleed. In het glazen vaasje staat een roos die ik plukte uit de klimroos die eindigde onder het houten bord met Chez Julie erop. De erfgenamen van de oude dame hebben alles laten staan wat ik wilde hebben.
Die middag vertrek ik naar de wijnboerderij van meneer Dervaux. Als ik de oude ruïne zie, laat ik het gaspedaal los. Het is enkel een brok stenen met een dikke laag mos erover, maar nog steeds is het prachtig. Ik veeg met een vinger over mijn bovenlip en voel de klamheid. Boven me flikkert de augustuszon. De dagen worden heel geniepig steeds wat korter. Voor me de landerijen, bedekt door een deken van groen: wijnranken tot zo ver ik kan kijken.
Verdorie, daar staat hij. De knappe man die me gisteren geen blik waardig gunde. Hij draagt een spijkerbroek met daarboven een legergroen hemd. Zijn gespierde, bruine armen komen er goed in uit.
Hij kijkt mijn richting op en recht zijn rug. Dan steekt hij zijn hand op. Ik rem af. Stop de wagen op het zandpad.
“Ah madame Crêpe.”
Weer die serieuze blik. Maar hij kijkt me nu tenminste wel aan. ‘Is je vader in de buurt?’ vraag ik zonder verder in te gaan op zijn bijzondere begroeting.
Er staan zweetdruppeltjes op zijn voorhoofd en hij heeft wat stoppels op zijn kin. Als hij wat vriendelijker zou zijn, had ik hem een papieren zakdoekje uit mijn dashboardkastje aangeboden.
“Afspraak bij het gemeentehuis. Maar als je meer wijn wilt, wil ik wel wat dozen in je kofferbak zetten.” Met een tuinschaar knipt hij ragfijne takjes doormidden zodat een lange sliert blauwe druiven in zijn hand rust. “Rijd maar door naar achteren op het erf. De hond doet niks.”
Hij steekt de schaar in zijn achterzak en tilt de grote mand vol druiven op alsof het een broodtrommel is. Zonder groet loopt hij bij me weg. De hork.
Ik geef gas. Terug naar huis rijden heeft geen zin. Ik wil de dozen meteen meenemen.
De deuren van de schuur naast de boerderij staan open. Ik zie grote eikenhouten vaten, een perskuip en enorme roestvrijstalen tanks waarin de vergisting plaatsvindt. Ik parkeer. Julien loopt op zijn dooie gemak naar me toe.
Nu mijn ogen aan het licht zijn gewend, zie ik in een hoek stapels kratten en witte kartonnen dozen. Ik open mijn kofferbak en wacht. Als hij maar opschiet.
“Zijn vier dozen genoeg?”
Ik knik. Veel meer past er ook niet in mijn kleine cabrio. “Als ik dit verkocht heb voor het bederft, ben ik al dik tevreden”, zeg ik.
“Het is oplegwijn. Deze kun je zeker acht jaar bewaren.” Een eerste voorzichtige glimlach. “Je hebt zeker niet veel verstand van wijn, mademoiselle?’
De wijnboer versus het stadsmeisje
Wrijf het er maar in. Hij is vast in zijn nopjes met deze constatering. De wijnboer versus het stadsmeisje. “Ik ben anders wel heel goed in het opdrinken.”
“Ik geloof het meteen.” De glimlach zet door en zijn ogen lachen mee.
Het is koel in de schuur. De overgang tussen buiten en binnen is groot. Ik ril ervan. Ik zie dat Julien stiekem een blik werpt op mijn borsten, waarvan de tepels nu door het dunne tricot van mijn jurkje zichtbaar zijn.
“Kom, ik zal je laten zien hoe we oogsten.” Hij pakt mijn hand. Sterke vingers. Weer die gebronsde, sexy armen. Even komt het in me op om mijn hand terug te trekken als hij me naar buiten loodst. Maar ik doe het niet. Zijn aanraking voelt prettig. Een mannelijke dominantie die me bevalt. Zeker na die brede glimlach van daarnet.
We klauteren op het zandweggetje een stuk omhoog. Beneden in het dal zijn meerdere plukkers aan het werk. Ik zie dames van middelbare leeftijd, maar ook studentikoze types en een vijftiger in een Bretons shirt met een sigaret tussen zijn lippen.
“We oogsten niet machinaal maar met de hand. De hellingen zijn te steil. Het is ook beter, weet je. Onrijpe of beschimmelde trossen laten we hangen. Een plukmachine zou die ook opslurpen.”
Hij is duidelijk trots op zijn werk.
“Knip maar.” Uit zijn achterzak haalt hij het schaartje.
Hij stuurt mijn handen, begeleidt ze terwijl hij de tros blauwe druiven opvangt die veel zwaarder is dan hij aan de tak leek. Ik voel zijn sterke armen om me heen. Het is prettig. Warm.
Ik draai me om en staar hem aan. Een stilte waarin ik opeens een elektriciteitsvonkje tussen ons voel. Voelt hij het ook?
Hij trekt een druif los en beweegt hem richting mijn mond. Ik open hem. Sluit mijn ogen als ik de vrucht platdruk met mijn tong en het zoete sap door mijn mond stroomt.
“Trés bien, mademoiselle. Biologisch en puur natuur. Bijna net zo mooi als jij.”
Ik open mijn ogen. “Wat is jouw spel, Juliën? Wat wil je van me?”
Spel
“Een spel?”
“Ja, gisteren keek je me niet eens aan en vond ik je ronduit onsympathiek. Vandaag voer je me druiven. Wat is jouw spel?”
“Pardonnez-moi.” Langzaam buigt hij zijn hoofd tot zijn mond vlakbij die van mij is. Weer dat vonkje. Ik tril. En zonder dat ik het bewust doe, misschien stiekem ook wel, sluit ik mijn ogen opnieuw en voel ik hoe hij nog dichterbij komt en zijn lippen heel licht de mijne raken. De geur van fruit. Citrus. Hout en zomer. Bosbrand. Druiven.
Ik wil hem terug zoenen. Maar als ik mijn ogen open, trekt hij zich terug.
“Je bedoelt de vorige keer? Bij jouw crêperie?”
Ik knik.
“Ik was boos op mijn vader. Op mezelf. Op de hele wereld. Die ochtend was mijn hond gestorven. Bruno werd dertien, hij was op. Ik was er kapot van.”
Ik strijk met een vinger over zijn singlet. Voel zijn tepels door de stof heen. Hij duwt me niet weg.
“Mijn vader wilde per se naar jou toe met die proefflessen. En Bruno lag daar maar, onder een dekentje in de schaduw van zijn hok. Ik wilde hem begraven.”
Ik voel me een idioot als ik denk aan het verdriet dat Juliën moet hebben gevoeld, terwijl ik dacht dat hij me op dat moment met opzet negeerde. En hoe idioot is het dat terwijl hij me dit vertelt, ik enkel kan fantaseren over zijn prachtige sterke lichaam. Over hoe hij smaakt. Over wat hij zal doen als ik mijn hand om de spijkerstof in zijn kruis vouw.
“Sorry.”
“C’est pas grave. Bruno heeft een mooi leven gehad. De hond die je net zag, is zijn zusje.”
Juliën denkt dat ik me verontschuldig voor de hond, voor het verlies van zijn maatje. Ik bedoelde juist dat het me speet dat ik hem een botte Franse hork vond.
De groene bladen rondom ons tonen al gele randjes door uitdroging. Ik denk aan Marcus, die nu achter zijn bureau zit. Over een halfuur staat hij in de file. Ik voel een trilling door mijn lijf. Mijn onderlijf, welteverstaan. Marcus is voltooid verleden tijd. Ik leef hier mijn nieuwe leven en pluk elke dag. La vie est belle.
Verlangen
Ik knip een nieuwe druif uit een rank en steek die plagend in Juliëns mond. Volle lippen. Schone, rechte tanden als hij bijt. Een kleine spetter sap belandt op mijn kin.
Ik kan me niet meer beheersen. Langzaam draai ik me naar Juliën toe. Juliën likt het sap van mijn kin en kust me dan. Ik voel zijn tong terwijl op de achtergrond speels geroezemoes klinkt van de plukkers in de vallei.
De wind ruist door de takken. Om ons heen bulken de ranken van de druiventrossen, sappig, vol suiker, mierzoet. We zoenen. De schaar valt op de grond.
“Ik denk al aan je sinds ik je zag, mademoiselle. Aan hoe je daar stond, leunend tegen het aanrechtblad naast de potten jam. Prachtig, maar ongenaakbaar. Alsof ik lucht voor je was.” Hij streelt me. Zijn hand glijdt zachtjes van mijn nek over mijn jurk en hij streelt licht mijn borsten. “Het liefst had ik je direct in de achterbak van mijn pick-up gesmeten en je meegenomen naar een rustig plekje ergens bovenaan de heuvel.”
“Waarom deed je het niet?” Ik bijt zacht in zijn onderlip.
“Mijn vader was erbij. Hij zou jou hebben geconfisqueerd en hebben ontvoerd. Ik wilde je voor mezelf.”
Ik schiet in de lach en zoen hem opnieuw. Proef het druivensap dat hij me geeft.
Dan streel ik ook zijn lichaam. Mijn hand gaat richting zijn kruis, en ik voel meteen dat zijn charmeoffensief niet fake is. In mijn handen, onder de stof, voel ik een flinke erectie. Op de achtergrond klinken kirrende stemmen. Buiten maakt iemand een grap. De rest lacht.
Ik laat me op mijn knieën zakken, mijn huid in het zand, onzichtbaar voor iedereen in de vallei. Dan open ik Juliens gulp. Ik kijk naar boven, zie zijn verbaasde en geamuseerde blik, tegelijkertijd genietend, en haal zijn penis uit zijn jeans. Het groene hemd zakt omlaag, valt over zijn schaamstreek. Hij tilt de zoom op zodat hij me in de ogen kijkt.
“Sucré, confiture ou Nutella?”
Hij grinnikt. “Nature, s’il vous plaît.”
Meer zeg ik niet. Ik sluit mijn lippen om zijn lid, het druivensap in mijn mond overheerst alle andere smaken, en beweeg mijn hoofd.
Hij kreunt.
Genot
Mijn hemel, wat is hij lekker. Niet te groot. Zeker niet te klein. Ik laat wat speeksel uit mijn mond glijden, over de schacht van zijn penis, maak steeds langere halen terwijl ik met mijn vrije hand zijn broek lager sjor.
Het kreunen wordt nu grommen. Het windt me op, ik beweeg steeds gretiger, wil deze man verslinden met huid en haar.
“Ça suffit.” Hij trekt zich terug. Pakt me vast als ik overeind kom en draait me om. Ik sta met mijn rug tegen zijn borst. Zijn erectie prikt tegen mijn billen.
Hij zoent me in mijn nek, laat zijn rechterhand steeds lager zakken. Ik zie hoe mijn jurk telkens opschuift, voel hoe een zwoel briesje over mijn bovenbenen waait, mijn plakkerige dijen afkoelt. Mijn slipje wordt omlaag geschoven. Wind tussen mijn schaamlippen.
Ik draai mijn hoofd en we zoenen terwijl hij de vingertoppen van zijn rechterhand tegen mijn schede drukt en heel voorzichtig een vingerkootje bij me naar binnen duwt. En weer naar buiten trekt. De streling van het briesje tussen mijn benen. Zijn zalige bewegingen. Het maakt me gek.
Met zijn linkerhand knijpt hij een druif fijn, sprenkelt het sap over de wijsvinger van zijn andere hand en betast mijn lippen. Ik lik zijn vinger, proef de zoetheid. Steeds dieper glijdt zijn rechtervinger weer in me. Steeds heviger zuig ik aan zijn linkervinger.
“Wil je meer?”
Ik knik. Buk voorover. Sla het zand van mijn knieën.
Onder ons lopen de wijnplukkers op de terrassen en brengen hun manden naar de schuur. Ze zullen hem zo meteen roepen. Hun druiven willen wegen voor alles wordt verzameld in de perskuip.
Ik ben kletsnat, leun met mijn handen op mijn knieën. Ik voel hoe hij rustig bij me naar binnenkomt. Steeds dieper schuift hij zichzelf in me. Ik voel me sexy, zelfverzekerd en tegelijk ondeugend.
In het zachte ritme van het ruisende gebladerte, de opzwepende melodie van Lacs du Connemara die klinkt uit een transistorradiootje in de schuur, neemt Julien me, zijn rechtervinger nog steeds geklemd tussen mijn schaamlippen, knedend en wrijvend. We bewegen synchroon. Ik kan enkel genieten tot ik schokkend klaarkom.
Juliën stoot nog twee keer ferm en verstijft dan in me. “Mon Dieu.”
Start van iets leuks
“Ik wil je beter leren kennen, Mira.” Juliën houdt me stevig vast, nog steeds achter me, mijn rug veilig tegen zijn gespierde borst geklemd.
Het werk op het land is intensief, denk ik stiekem. Deze man is puur. Authentiek. En overheerlijk.
“We hebben alle tijd, mon cheri. In de winter zijn de toeristen weg en is het rustig in het dorp.”
We fatsoeneren onszelf. Mijn lippen proeven naar het zout van de Atlantische oceaanwind en het zoet van de fruitige Merlot. En terwijl we de plukkers in de schuur tegemoet lopen, luister ik met de opgeraapte schaar in mijn hand en een tros druiven in de andere, hoe Julien me met kalme stem vertelt over het bottelen na het rusten.
“Ik moet gaan. Hartelijk bedankt voor de rondleiding, meneer Dervaux.”
“Ik breng van de week de factuur wel voor de wijn, mademoiselle.” Hij kijkt ondeugend en zodra geen van de plukkers onze kant op kijkt, knipoogt hij naar me. “Special delivery.”
- Tekst: Eveline Karman
- Adobe Stock